Wat is een reëel verschil bij herhaalde metingen met de Gedragsobservatieschaal voor de Intramurale Psychogeriatrie (GIP)?
Onderzoek bij deelnemers aan psychogeriatrische dagbehandeling
DOI:
https://doi.org/10.1007/s12439-013-0035-3Trefwoorden:
affect, betrouwbaarheid, cognitie, dementie, gedragsobservatie, hulpbehoevendheid, sociaal gedrag, test-hertestdesignSamenvatting
De Gedragsobservatieschaal voor de Intramurale Psychogeriatrie (GIP) bestaat uit veertien subschalen die voldoen aan de
voorwaarden van het Rasch-model. Zij meten verschillende aspecten van sociaal gedrag, cognitie en stemming. De GIP laat
berekening van vier extra scores toe, voor hulpbehoevendheid, apathie, cognitie en affect. Doel van dit onderzoek was de
reproduceerbaarheid van de GIP-scores vast te stellen. Op basis van beschikbaarheid werden 56 deelnemers aan
psychogeriatrische dagbehandeling twee maal door dezelfde zorgverlener beoordeeld. Tussen beide beoordelingen verliepen
gemiddeld (mediaan) 45 dagen (interquartile range 34–58 dagen). Reproduceerbaarheid werd bepaald door berekening van
test-hertest intraclass correlation coëfficiënten (ICCagreement). Kleinste betrouwbare (of minimale) verschilscores werden
berekend op basis van de standaardmeetfout (SEMagreement). De ICC’s voor de achttien schaalscores varieerden van 0,57
(incoherent gedrag) tot 0,93 (angstig gedrag). Minimale verschilscores, gebaseerd op een 90%-waarschijnlijkheidsinterval,
varieerden van 1 voor GIP-subschaal 14 (Angstig) tot 4 voor GIP-subschaal 12 (Somber), Hulpbehoevendheid en Apathie. Bij
een 95%-waarschijnlijkheidsinterval varieerden de minimale verschilscores van 1 voor GIP-subschaal 14 (Angstig) tot 5 voor
Hulpbehoevendheid. De resultaten ondersteunen de toepasbaarheid van de GIP voor de beoordeling van veranderingen in
het gedrag van deelnemers aan psychogeriatrische dagbehandeling.