De relatie van psychiatrische functiestoornissen met cognitie, activiteiten dagelijks leven (ADL) en biografische gegevens
Een replicatie-onderzoek op een polikliniek voor cognitieve functiestoornissen
DOI:
https://doi.org/10.1007/BF03074830Trefwoorden:
activiteiten dagelijks leven, ADL, cognitie, psychiatrische functiestoornissen, psychogeriatrische patiëntenSamenvatting
Probleemstelling: Psychiatrische functiestoornissen (PFS) hebben een negatief effect op de kwaliteit van leven van
psychogeriatrische patiënten, op hun levensduur en op het mantelzorgsysteem. Ook zijn PFS voorspellers voor zowel permanente opname als voor de kans op ontslag. De prevalentie van PFS bij psychogeriatrische patiënten in een verpleeghuis ligt tussen 70 en 80%. In een eerder onderzoek werden relatief zwakke relaties gevonden tussen PFS en cognitieve functiestoornissen, zelfzorg-problemen en biografische gegevens. Dit onderzoek wordt hier gerepliceerd. De prevalentie van PFS is onderzocht bij psychogeriatrische patiënten die zich aanmeldden voor onderzoek op een polikliniek voor cognitieve functiestoornissen.
Onderzoek en methode: In de Indexconditie participeerden 70 patiënten (leeftijd ≥ 65) met klachten over cognitief
functioneren die verwezen werden naar een polikliniek voor cognitieve functiestoornissen in de regio Nieuwe Waterweg
Noord en van wie vermoed werd dat zij leden aan aanmerkelijke psychiatrische functiestoornissen. Van 35 patiënten waren
volledige data op NPI, MMSE en Barthel Index (BI) beschikbaar. In de Referentieconditie participeerden 487 patiënten (leeftijd ≥ 65) uit de regio Nieuwe Waterweg Noord, verwezen voor trans- of intramurale verpleeghuiszorg en van wie vermoed werd dat zij leden aan cognitieve functiestoornissen (MMSE ≥ 29). Van 385 patiënten waren alle data beschikbaar op NPI, MMSE en BI.
Resultaten: Van de patiënten had 92% minimaal 1 symptoom score of meer op de NPI; 82% had twee of meer symptomen.
De NPI-symptomen Depressie, Apathie, Angst en Prikkelbaarheid toonden een hoge prevalentie in beide steekproeven.
Logistische regressieanalyse liet zien dat MMSE, BI en biografische gegevens een geringe voorspellende waarde hadden voor
zowel de totale NPI-score als voor afzonderlijke NPI-symptomen (R2 =0,11; max). Een niet-metrische principale
componentenanalyse en een confirmatieve factoranalyse toonden aan dat de relaties tussen NPI, MMSE en BI in de twee
steekproeven niet significant verschilden. MMSE en BI correleerden in de twee steekproeven met de dimensie ‘Cognitie’, en
NPI met de dimensie ‘Psychiatrische functiestoornis’.
Conclusie: In de Indexconditie (N=35) werden de bevindingen uit de Referentieconditie (N=385) bevestigd. Dit betrof de
hoogte van de frequentie van PFS (NPI), de brede spreiding over de NPI-symptomen; de minimale prognostische rol van
MMSE, BI en biografische gegevens voor zowel de totale NPI-score als de individuele NPI-symptomen. De PFS vormden ook in
de Indexconditie een dimensie op zich. Met name bij verwijzing en indicatiestelling voor behandeling en zorg is het van belang
een onderscheid te maken tussen de psychiatrische en de cognitieve dimensie.